Download dit artikel als PDF 13 januari 2015

Hoge Raad: bijzondere regels voor huurovereenkomsten in geval van een faillissement gelden ook voor roerende zaken!

Artikel 39 van de Faillissementswet (“Fw”) biedt zowel de curator, als de verhuurder, de mogelijkheid om in faillissement lopende huurovereenkomsten op te zeggen. Hierbij hanteert de wet een opzegtermijn van ten hoogste 3 maanden. Gedurende deze opzegtermijn kan de curator blijven beschikken over het gehuurde. De huurpenningen die na datum faillissement verschuldigd zijn, zijn zogenaamde boedelvorderingen. Hiermee krijgt de verhuurder een rechtstreekse aanspraak op de “boedel”. Dit betekent dat de huur na datum faillissement een kostenpost is voor de curator, die bij voorrang betaald moet worden. De huur die nog verschuldigd is over de periode vóór datum faillissement is een zogenaamde concurrente schuld, waaraan geen voorrang verbonden is.

Lang was onduidelijk of artikel 39 Fw alleen van toepassing was op onroerende zaken of ook op roerende zaken. Bij de totstandkoming van de Faillissementswet werd in praktische voorbeelden namelijk alleen gesproken over onroerende zaken, terwijl de wettekst daarin neutraal is. In de praktijk wordt artikel 39 Fw feitelijk alleen toegepast op onroerende zaken.

Op 9 januari jl. beantwoordde de Hoge Raad een zogenaamde prejudiciële vraag over de uitleg van artikel 39 Fw. Sinds 1 juli 2012 kan een rechtbank, hof of procespartij aan de Hoge Raad een prejudiciële vraag voorleggen indien onduidelijk is hoe een rechtsregel (bijvoorbeeld wettekst) moet worden uitgelegd. In het onderhavige geval ontstond er tussen een curator en een verhuurder van bekistingsmateriaal discussie over het feit of de verschuldigde huur over de periode tussen datum faillissement en de opzegging van de huurovereenkomst door de verhuurder aan te merken was als een boedelschuld. De curator meende van niet, de verhuurder wel. De kantonrechter te Leeuwarden legde uiteindelijk de vraag of artikel 39 Fw ook van toepassing is op roerende zaken voor aan de Hoge Raad.

De Hoge Raad beantwoordde de prejudiciële vraag als volgt: “De tekst van art. 39 lid 1 Fw spreekt van ‘huur’, zonder onderscheid te maken tussen huur van onroerende zaken en huur van roerende zaken. Dit wijst erop dat deze bepaling ook van toepassing is op de huur van roerende zaken. (…) Er is onvoldoende grond om, in afwijking van tekst en ratio van art. 39 lid 1 Fw, in dit verband onderscheid te maken tussen de huur van onroerende zaken en die van roerende zaken. De vraag moet dus bevestigend worden beantwoord”.

Zowel de curator, als de verhuurder, moeten dus sinds 9 januari jl. niet alleen bedacht zijn op huurovereenkomsten met betrekking tot onroerende zaken, maar ook met betrekking tot roerende zaken.

Voor meer informatie over huurovereenkomsten in faillissement kunt u het artikel van Frank Smetsers over dit onderwerp lezen en/of contact opnemen een van onze specialisten van de sectie Insolventie & Herstructurering.

Deze blog bevat informatie van algemene informatieve aard. Afhankelijk van de feitelijke omstandigheden van een specifiek geval kan de informatie op bepaalde gevallen niet, dan wel verminderd van toepassing zijn. De informatie in deze blog is niet bedoeld als, en dient niet te worden beschouwd als, juridisch advies van welke aard dan ook. Van Iersel Luchtman advocaten is dan ook niet aansprakelijk voor de gevolgen van het eventuele gebruik dat van de informatie wordt gemaakt, zonder dat deskundig juridisch advies is ingewonnen.