Download dit artikel als PDF 25 april 2016

Zorgplicht van financierende bank jegens een franchisenemer

In een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 maart jl. is ingegaan op de reikwijdte van de zorgplicht van een bank ten aanzien van een kredietnemer. Daarnaast betrof het de vraag of een bestuurder van een franchisegever persoonlijk aansprakelijk kon worden gehouden voor de kredietschuld van de franchisenemer.

De feiten
In 2007 neemt een franchisenemer een bakkerswinkel over waar een franchiseovereenkomst voor wordt gesloten. De winkel wordt in 2008 gefinancierd bij de Rabobank middels een kredietovereenkomst. Als de franchisenemer vervolgens niet voldoet aan haar betalingsverplichtingen, zegt de Rabobank in januari 2010 het krediet op. De franchisenemer dient ruim € 100.000 aan de Rabobank te betalen waarvoor de bank een procedure tegen de franchisenemer start.

Begin februari 2010, slechts enkele dagen nadat Rabobank het krediet van de franchisenemer heeft opgezegd, gaat echter de franchisegever failliet. Deze is eveneens klant van Rabobank.

Het verweer
Als verweer geeft de franchisenemer ten eerste aan dat de Rabobank haar zorgplicht heeft geschonden. De zorgplicht strekt ertoe kredietnemers te beschermen tegen eigen lichtvaardigheid en gebrek aan inzicht. De omvang van de zorgplicht hangt onder meer af van de deskundigheid en ervaring van de kredietnemer, de ingewikkeldheid van het financieel product, de daarmee gepaard gaande risico’s etc. Als de zorgplicht wordt geschonden kan dat ertoe leiden dat de vordering tot terugbetaling geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen. In dit geval zou de Rabobank volgens de franchisenemer bij het sluiten van de kredietovereenkomst op de hoogte zijn geweest van het dreigende faillissement van de franchisegever. De bank had de franchisenemer hierover moeten informeren. Bovendien kende ze de afhankelijkheidspositie van de franchisenemer ten opzichte van de franchisegever en had daarom volgens de franchisenemer de financiële positie van de franchisegever moeten onderzoeken, alvorens een kredietovereenkomst te verstrekken. Rabobank had de overeenkomst moeten afraden.

De franchisenemer voert daarnaast het verweer dat – als zij wel verplicht zou zijn tot terugbetaling – niet zij, maar de bestuurder van de franchisegever zou moeten betalen. De franchisenemer meent namelijk dat het aan de bestuurder van de franchisegever te wijten is dat de kredietovereenkomst door de Rabobank is opgezegd. De bestuurder zou namelijk gelden aan het bedrijf van de franchisegever hebben onttrokken, met als gevolg het faillissement van de franchisegever. Vanwege de afhankelijkheid van de franchisenemer betekende dit faillissement dat de franchisenemer haar bedrijf niet meer kon uitoefenen. Hierdoor konden de betalingsverplichtingen aan de Rabobank niet meer worden voldaan. Bovendien zou de bestuurder ten onrechte geen informatie hebben gegeven over de slechte financiële positie van de franchisegever. De bestuurder zou onrechtmatig hebben gehandeld, met als gevolg de schade van de franchisenemer (terugbetaling van krediet).

Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de Rabobank wordt toegewezen. Volgens de rechtbank heeft de bank haar zorgplicht niet geschonden jegens de franchisenemer. De rechtbank overweegt hiertoe dat de bank als kredietgever de verplichting heeft om te informeren over de gevolgen van een kredietovereenkomst en zij dient te wijzen op risico’s. In het geval van de franchisenemer was er echter sprake van een standaard kredietovereenkomst, waarbij de aard en omvang van de verplichtingen alsook de hieraan verbonden risico’s direct duidelijk waren. De Rabobank had daarom slechts een beperkte zorgplicht. De bank kon daarom volstaan met het controleren van de kredietwaardigheid van de franchisenemer. Deze beperkte zorgplicht gaat volgens de rechtbank niet zo ver dat de Rabobank de franchisenemer had moeten waarschuwen voor de financiële situatie van de franchisegever. De rechtbank gaat ook mee in de stelling van de Rabobank dat het haar vanwege de op haar rustende privacy verplichtingen niet vrij stond informatie te delen over de financiële positie van een andere klant (de franchisegever).

Door toewijzing van de vordering van de Rabobank komt de rechtbank toe aan het verweer van de franchisenemer dat de bestuurder van de franchisegever het krediet dient (terug) te betalen en niet zij. Dit verweer wordt door de rechtbank gepasseerd. De rechtbank gaat niet inhoudelijk in op de verwijten, want er is sprake van verjaring. De franchisenemer was begin 2010 al bekend met de beweerde schade c.q. het beweerde handelen van de bestuurder. Hier is toen ook contact over geweest. Nadien heeft de franchisenemer tot juni 2015 geen actie ondernomen. Er verstreken in de tussentijd ruim vijf jaren. Op grond van de wet en vaste rechtspraak hierover verjaren vorderingen tot schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatig handelen in het kader van bestuurdersaansprakelijkheid na vijf jaren.

Commentaar
De uitspraak van de rechtbank Rotterdam sluit aan bij de normen die in de rechtspraak zijn ontwikkeld over de zorgplicht van banken. Ook het feit dat het verweer c.q. de vordering van bestuurdersaansprakelijkheid wordt afgewezen op een formele grond als verjaring is terecht. Het maakt echter wel nieuwsgierig welk oordeel de rechtbank zou hebben gehad als geen sprake was geweest van verjaring. Mogelijk zou de franchisenemer ook dan in het ongelijk zijn gesteld. Bestuurdersaansprakelijkheid uit hoofde van onrechtmatige daad wordt namelijk niet snel aangenomen. De lat ligt erg hoog. Kort gezegd geldt hiervoor als toets dat de bestuurder een persoonlijk en ernstig verwijt moet kunnen worden gemaakt. Daarvan is niet snel sprake. De stellingen van de franchisenemer overtuigen hier niet.

Bovendien moet er een causaal verband bestaan tussen het handelen enerzijds en de schade anderzijds. Naast het feit dat de vermeende onttrekkingen niet per definitie tot een faillissement hoefden te leiden, kan worden afgevraagd of het niet naleven van de kredietverplichtingen in verband kan staan met die onttrekkingen.

Tot slot geldt hier mogelijk een behoorlijke mate van eigen schuld van de franchisenemer. Deze was immers zelf bekend met de afhankelijkheidspositie én had zelf bij het aangaan van de franchiseovereenkomst onderzoek kunnen doen naar de financiële positie van de franchisegever.

Kortom: ook zonder de verjaring zou hier waarschijnlijk geen baanbrekende uitspraak voor de franchise-branche zijn gevolgd. 


Wilt u meer weten over dit onderwerp, neem dan contact op met een van onze leden van het brancheteam retail

Deze blog bevat algemene informatie en is met veel aandacht en zorgvuldigheid geschreven. Juridisch advies is echter altijd maatwerk. Wint u dus in een voorkomend geval altijd deskundig juridisch advies in. (Lees onze disclaimer).