Het concurrentiebeding is een onderwerp dat meestal wordt besproken als het gaat over arbeidsovereenkomsten en het levert regelmatig discussies op die soms leiden tot lange juridische procedures tussen werkgever en werknemer. Maar hoe zit dat eigenlijk als er geen sprake is van een werknemer, maar juist van een zzp’er die op basis van een overeenkomst van opdracht werkt? Op 16 april 2024 deed de Rechtbank Rotterdam een interessante uitspraak over dit vraagstuk (ECLI:NL:RBROT:2024:3537). In deze blog zal ik ingaan op de overwegingen van de rechter en het toetsingskader dat geldt bij de vraag of een concurrentiebeding aanvaardbaar is in een overeenkomst van opdracht.
Feiten
De opdrachtnemer is sinds 1 januari 2021 werkzaam bij de opdrachtgever op basis van een overeenkomst van opdracht. Voorheen, sinds 2014, was de opdrachtnemer in dienst bij dezelfde opdrachtgever, maar dan op basis van een arbeidsovereenkomst. Deze arbeidsovereenkomst werd per 1 januari 2021 omgezet in een overeenkomst van opdracht, waarin ook een concurrentie- en relatiebeding is opgenomen. Fast forward naar december 2023: de opdrachtnemer wil een nieuwe uitdaging aangaan en kondigt zijn vertrek aan per 1 januari 2024. Hij heeft zijn oog laten vallen op een rol als sales director bij een andere werkgever en vraagt zijn opdrachtgever om te bevestigen dat zijn nieuwe werkgever niet onder de reikwijdte van het concurrentiebeding valt. Maar daar denkt de opdrachtgever anders over: hij vindt dat de nieuwe werkgever een directe concurrent is en verbiedt de opdrachtnemer de overstap te maken.
De opdrachtnemer is het hier niet mee eens en besluit de kwestie voor te leggen aan de voorzieningenrechter. Zijn argument? Volgens hem is de nieuwe werkgever helemaal geen directe concurrent van de opdrachtgever. Bovendien stelt hij dat het concurrentiebeding in strijd is met 'redelijkheid en billijkheid' en dus moet worden geschorst. Helaas voor de opdrachtnemer: de rechter gaat niet mee in zijn verzoeken en wijst zijn vorderingen af.
Overwegingen van de rechter
De opdrachtnemer voert aan dat zijn nieuwe werkgever geen directe concurrent is van zijn opdrachtgever, omdat de producten alleen worden geleverd aan dochter- en zusterbedrijven binnen hetzelfde concern. Vanuit dat perspectief zouden de activiteiten van de Nederlandse vennootschap dus niet rechtstreeks concurreren met die van de opdrachtgever. De rechter ziet dat echter anders: bij het beoordelen of de werkzaamheden van de opdrachtnemer onder het concurrentiebeding vallen, moet ook naar de activiteiten van het hele concern worden gekeken. En omdat zowel de opdrachtgever als de nieuwe werkgever actief zijn in de staalindustrie én soortgelijke producten verhandelen, komt de rechter tot de conclusie dat de nieuwe werkgever, en dan specifiek de moedervennootschap, wel degelijk een directe concurrent is. Mocht de opdrachtnemer daar aan de slag gaan, dan zou hij indirect betrokken zijn bij concurrerende activiteiten.
Daarnaast overweegt de rechter of er een reden is om het concurrentiebeding te schorsen. Zoals eerder gezegd beroept de opdrachtnemer zich op de redelijkheid en billijkheid om zo het concurrentiebeding te kunnen schorsen. De opdrachtnemer is namelijk van mening dat de te verrichten werkzaamheden geen bedreiging vormen voor het bedrijfsdebiet van de opdrachtgever. Daar gaat de rechter niet in mee, aangezien een concurrentiebeding juist bedoeld is om de dreiging dat dergelijke kennis van bedrijfsgevoelige aard in handen komt van de concurrent, af te weren. Nu de opdrachtnemer in de uitoefening van zijn functie juist bedrijfsgevoelige kennis heeft opgedaan, is een concurrentiebeding juist van belang.
Tot slot stelt de opdrachtnemer dat zijn opdrachtgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld waardoor de handhaving van het concurrentiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De opdrachtgever zou zich negatief over hem hebben uitgelaten tegenover derden en daarnaast zouden ze zijn vergoeding niet op tijd hebben betaald. De rechter gaat ook hier niet in mee aangezien er geen sprake is van zodanig ernstig verwijtbaar handelen dat een concurrentiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Conclusie
Al met al komt de rechter tot het oordeel dat de opdrachtnemer gehouden is aan het concurrentiebeding tussen hem en de opdrachtgever. Van belang is te constateren dat een concurrentiebeding ook kan worden afgesproken i.h.k.v. een overeenkomst van opdracht, maar er hierbij wel een andere toets geldt dan bij een arbeidsovereenkomst. De rechter hoeft namelijk bij een overeenkomst van opdracht niet de wederzijdse belangen af te wegen, aangezien partijen op papier gelijk, het zijn beide immers commerciële partijen. Alleen wanneer handhaving van het concurrentiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, kan de rechter het concurrentiebeding buiten toepassing stellen.
Overigens zal in de praktijk dit genuanceerde onderscheid niet altijd hard getoetst worden. Het belang van een ‘kleine’ opdrachtnemer zal i.h.k.v. de afwegingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid echt wel een rol spelen afgezet tegen het belang van een ‘grote’ opdrachtgever.