Het salderingsvraagstuk
Bij de Hoge Raad zijn op dit moment twee zaken aanhangig die betrekking op hetzelfde vraagstuk, namelijk: mogen banken salderen? Salderen behelst in dat kader het verrekenen van binnenkomende betalingen met uitgaande betalingen, na het peilmoment van artikel 54 Fw. Kortgezegd, draait het salderingsvraagstuk (meestal) om het volgende: de bank ontvangt na het peilmoment bedragen van derden op een bankrekening van de rekeninghouder met een roodstand. Omdat de bijschrijvingen op een bankrekening met een debetstand worden ontvangen, worden deze van rechtswege verrekend. De bank verricht vervolgens in opdracht van de rekeninghouder uitgaande betalingen. De rekeninghouder failleert en de curator maakt aanspraak op afdracht van de binnengekomen betalingen op grond van artikel 54 Fw. In de praktijk is de vraag opgekomen of de bank dan de binnenkomende betalingen met de uitgaande betalingen mag salderen.
Uitkomst bij de gerechtshoven
Gerechtshof Arnhem-Leeuwaarden gaf als eerste antwoord op deze vraag en overwoog in maart van 2024 dat de bank mag salderen (zie hierover mijn noot voor HERO: https://www.online-hero.nl/art/4858/salderen-bij-54-fw-ver-reken-maar-van-yes-aldus-het-hof). In oktober 2024 kwam gerechtshof ’s-Hertogenbosch echter tot een ander oordeel en overwoog dat de bank niet mag salderen (https://www.online-hero.nl/art/5041/hof-den-bosch-houdt-voet-bij-stuk-geen-nieuwe-uitzondering-op-mulder-clbn-bij-verrekening-van-binnenkomende-betalingen). In beide zaken is cassatie ingesteld en op vrijdag 19 september zijn de conclusies van advocaat-generaal Snijders verschenen (conclusies: 1012 en 1013).
Conclusies advocaat-generaal
Snijders zet in zijn conclusies vrij uitgebreid de rechtspraak uiteen rondom de verrekeningsbevoegdheid op grond van artikel 54 Fw. Daarbij richt hij zich voornamelijk op de vraag of artikel 54 Fw een bevoordelingselement kent in die zin dat de verrekenende partij een financieel voordeel moet hebben genoten door de saldering. De conclusie van Snijders is dat artikel 54 Fw een dergelijke toets niet kent. De ‘bevoordeling’ zoals genoemd in eerdere rechtspraak is volgens Snijders gelegen in het feit dat een bank een feitelijk voorrang kan ontlenen aan het feit dat het girale betalingsverkeer van haar klant loopt over de rekening die de klant bij de bank aanhoudt. De Hoge Raad heeft deze uitzonderingspositie aan banden gelegd door artikel 54 Fw overeenkomstig van toepassing te verklaren op verrekening van crediteringen, waardoor banken geen ‘voordeel’ hebben van hun uitzonderingspositie. Artikel 54 Fw is volgens Snijders gestoeld op de bescherming van de gelijkheid van schuldeisers. Indien deze gelijkheid wordt aangetast, staat artikel 54 Fw volgens Snijders in de weg aan verrekening (lees: saldering). Volgens Snijders wordt de gelijkheid van schuldeisers (welbewust) aangetast als de bank verrekent met de vorderingen die de bank krijgt nadat zij de wetenschap heeft verkregen dat het faillissement is te verwachten van de rekeninghouder. Dit brengt Snijders ten aanzien van het salderingsvraagstuk derhalve tot de conclusie dat indien de bank niet meer te goeder trouw is, artikel 54 Fw in de weg staat aan verrekening met alle vorderingen en schulden, dus ook verrekening met uitgaande betalingen.
Snijders gaat daarbij nog in op het aangevoerde argument dat banken (ook na het peilmoment) gehouden zijn om de uitgaande betalingen te verrichten. Volgens Snijders gaat dit argument niet op, aangezien de rekeninghouder de bank niet kan verplichten om opdrachten uit te voeren die tot oninbare vorderingen voor de bank zouden leiden. Dit zou in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid. Volgens Snijders kunnen banken daarnaast een weigeringsgrond opnemen in de raamovereenkomst die verband houdt met het risico dat ontstaat na het verstrijken van het peilmoment.
De conclusie van Snijders strekt derhalve tot verwerping van het cassatieberoep tegen het arrest van gerechtshof ’s-Hertogenbosch en vernietiging van het arrest van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Het vervolg
De conclusies zijn een voorschot op de arresten van de Hoge Raad die nog zullen volgen over het salderingsvraagstuk. De huidige uitkomst zal echter ongetwijfeld de curatoren sterken in hun overtuiging dat zij het gelijk aan hun zijden hebben.